Door Jaap Velseboer

In 2018 werd de Constantijn Huygensprijs - een van de belangrijkste Nederlandse literaire prijzen - toegekend aan de dichter Hans Tentije voor zijn gehele oeuvre.  Hiermee nam Tentije plaats in de eregalerij van Nederlandse dichters, tussen illustere voorgangers als Nijhoff en Bloem en tijdgenoten als Judith Herzberg, Adriaan van Dis en Arnon Grunberg. 
Zijn bekendheid ontleent deze dichter niet aan veelvuldige optredens in de media of aan boude uitspraken over het een of ander. Tentije moet het (gelukkig) enkel en alleen hebben van zijn poëzie. Van zijn trefzekere kijk op heden en verleden, van het licht dat hij laat schijnen over zijn geboortegrond maar ook over oude Europese steden en landschappen. Zijn verbeelding wordt geprikkeld door wat erachter en over blijft van verlaten plekken en vroegere tijden en door datgene wat zich daar nog verbergt.
Sinds zijn debuut in 1975 bouwde Hans Tentije (Beverwijk, 1944) aan een uniek (poëtisch) oeuvre. Het is niet alleen omvangrijk – het omvat meer dan twintig bundels – het is daarnaast van een grote consistentie en een constante kwaliteit. Tentijes referentiekader sluit eerder aan bij de Europese dan de Nederlandse literatuur. Zijn stijl is verwant aan de Amerikaanse epische traditie. Zo schrijft hij lange, verhalende gedichten die worden gekenmerkt door een trefzekere observatie, oog voor detail en waarvan rake typeringen van personages en landschappen de belangrijkste kenmerken zijn. Dat levert bijzondere beeldrijke poëzie op.
Warm, sfeervol en soepel beschrijft hij de vergane glorie van oude steden in centraal Europa, en het strand en het duinlandschap van Wijk aan Zee, waarin hij opgroeide. In al zijn dichtbundels stuit je op plaatsen en plekken die zeer herkenbaar zijn, maar met evenveel gemak verbindt hij ‘zijn’ duinstreek met het glooiende Italiaanse landschap of de vergane glorie van Europese hoofdsteden. Kenmerkend voor zijn gedichten zijn wel de bespiegelingen over het verglijden van de tijd in een herkenbaar decor. Of dat nu het duinlandschap is, onttakelde industrieën in Noord-Frankrijk, een oud hotel in Praag, het Italiaanse heuvellandschap: over alles hangt de adem van weemoed, van het vervlogene, en dat wat voorbij is. 
Zijn poëzie raakt alles wat menselijk is. Ze poneert geen waarheden, maar zoekt en kijkt. Aan literaire modes heeft hij geen boodschap. Dat maakt zijn poëzie oprecht en daardoor zo herkenbaar. En dat met behoud van zijn magie en mysterie.
Zijn gedichten zijn als een scharnier tussen de ene en de andere tijd. Het landschap zoals het zich lieflijk in zijn jeugd toonde en nu op het punt staat om voorgoed te verdwijnen. Dat landschap dat Tentije nog heeft meegemaakt, toen de industriële veranderingen zich voltrokken. Hij heeft die veranderingen zorgvuldig en aandachtig in zijn gedichten/poëzie beschreven. Niet alleen die van zijn eigen geboortegrond maar dit alles gekoppeld aan al die plekken in Europa waar de oude landschappen, dorpen, stadjes plaatsmaakten voor de nieuwe tijd. Zoals het hele leven niet anders is dan plaatsmaken. Bijzonder is dat Hans Tentije niet blijft steken in nostalgisch sentiment, een hunkering naar een tijd die nooit meer terugkomt, maar door die herinneringen zin geeft aan een tijd die gaat komen. 
Een gedicht is transparant en vluchtig. Maar de gedichten van Hans Tentije blijven je bij. Ze nemen je mee, verder het licht in.  In “- een licht dat alles verheldert, maar niets verklaart”, zoals de slotregel van het gedicht ‘Van over zee’ luidt. 
(Geraadpleegde literatuur: o.a. juryrapport Constantijn Huygensprijs, Trouw, Meandermagazine)
Wijk aan Zee
‘Van over zee’ is een van de twee gedichten die we willen verbeelden, op de top van het duin in Wijk aan Zee, bij de zuidelijke strandafgang. In de vormgeving van Tim Ayres vangt het gedicht hier het licht dat van over zee het achterland in rolt.  De in glas gevangen woorden blijven hangen in een transparantie die zowel de poëzie als de beeldhouwkunst volledig recht doet. De bezoekers die hier ‘s zomers langslopen zullen zich verbazen, onberoerd laat het niemand. 
Beverwijk
Het tweede gedicht ‘Beekzang’ wordt geplaatst over de beek die vanaf de duinen richting de Wijkermeer meandert, al eeuwenlang. Dit gedicht brengt onder woorden dat de streek al eeuwenlang een lustwarande was, met vele buitens, boerenhoeves, stinsenflora, waar ook Vondel over heeft geschreven. Langzaam dringt de nieuwe tijd zich op, in de vorm van behuizing en industrieën. Temidden van al die vooruitgang houdt de beek zich staande. In een hoek van het park Westerhout wordt het gedicht over de beek gelegd, met de gedachte dat: 
“(..) ten slotte alleen / de beek trouw aan zijn omgeving (is) gebleven
en nog altijd kan hij niet van het leven scheiden - / net zomin als jij of ik” .

1979 Van der Hoogtprijs voor Wat ze zei en andere gedichten
1979 Herman Gorterprijs voor Wat ze zei en andere gedichten
2005 Guido Gezelleprijs voor Deze oogopslag
2012 Hans Berghuisstok voor poëzie voor gehele oeuvre
2014 Karel van Woestijneprijs voor Gissingen, Gebeurtenissen                      
2018 Constantijn Huygensprijs voor gehele oeuvre

misschien ook interessant

terug naar boven